1. De lidstaten onderzoeken en evalueren, samen met de Commissie, de administratieve samenwerking op grond van deze richtlijn en delen onderling hun ervaringen, teneinde de samenwerking te verbeteren en in voorkomend geval voorschriften op de betrokken gebieden vast te stellen.
2. De lidstaten kunnen, samen met de Commissie, instructies opstellen betreffende al hetgeen noodzakelijk wordt geacht om de beste praktijken en ervaringen te kunnen delen.